
Ik stond in de keuken, wanhopig op zoek naar woorden die door die betonnen muur konden breken en tot haar doordringen. De lauwe kop koffie met havermelk hield ik onaangeroerd vast. Ik hield niet eens van melk in mijn koffie, maar ze had het al ingeschonken, ik kon het moeilijk meteen in de gootsteen leeggieten.
Na wat ik als een afstandelijk telefoongesprek had ervaren, had ik besloten om toch maar een bezoek te brengen aan het nieuwe huis van mijn zus, waar ze al een paar weken aan het klussen waren. Ik had nog wat souvenirtjes voor ze uit Peru, die ik tijdens onze laatste lunch van vóór de Intelligente Lockdown was vergeten mee te nemen. Het zou een goede aanleiding zijn, dacht ik.
Mijn moeder was enigszins verbaasd geweest me voor de deur aan te treffen. Ze vond het wel leuk, dacht ik, en tegelijkertijd miste ik iets van de hartelijkheid waar ik normaal gesproken op kon rekenen. Het gevoel dat ik aan de telefoon had overgehouden klopte dus.
‘Kom je even binnen, een kopje koffie drinken?’ ze deed de deur iets verder open.
Ik aarzelde. Mathijs en ik houden ons sinds het begin van de maatregelen netjes aan de adviezen. Bij iemand in huis op bezoek gaan voelde niet ok, ondanks dat het advies het ons niet verbiedt. Toch besloot ik dat het goed zou zijn me eroverheen te zetten en even binnen te komen.
‘Ga even opzij dan, dan kan ik erlangs.’ Het huis heeft slechts een klein halletje, er passen nauwelijks twee mensen, dus anderhalve meter afstand houden was onmogelijk zolang ze er zou blijven staan.
Ze snoof. ‘Meen je dit nou?’
‘Je wil toch dat ik binnenkom? Dan moet je even ruimte maken.’
Wat ze daarna precies zei weet ik niet meer, ik zag er in elk geval wel de aanleiding in over het telefoongesprek te beginnen. ‘Ik had wel door dat je het me kwalijk neemt hoor, aan de telefoon…’
‘Ja ik ben boos!’ zei ze. ‘Boos dat mensen zich zo laten leiden door angst en zich van alles op de mouw laten spelden.’
‘Niet mensen mam. Je bent boos op mij, dat ik me aan de maatregelen houd.’ Ik deed mijn best mijn stem niet te verheffen en rustig te blijven, maar de frustratie en irritatie maakten zich hoe langer hoe meer van mij meester.
Ze gaf het toe. Ze was boos op mij. En teleurgesteld, dat ik de waarheid niet wilde zien. Dat ik meeging met de hysterie. Dat ik angstig was. Dat ik niet de moeite nam de informatie die ze me toe speelde, waaruit ik de waarheid kon opmaken, te lezen. Dat ik er niet meer op reageerde. Het had haar verdriet gedaan, zei ze, dat ik haar niet binnen had gelaten toen ze voor de deur stond. Het deed haar verdriet dat ze haar kinderen niet kon knuffelen door die ‘rot regering’.
Ze was liever boos dan dat ze naar andere manieren zocht om leuk en goed contact te onderhouden, was mijn conclusie. Ze wilde liever blijven hangen in het onrechtvaardige van de situatie, dan alle andere mooie, creatieve manieren waarop mensen nu voor sociale interactie zorgen, te omarmen. Het raakte me meer dan ik had gedacht. Ongewild liet ik me meeslepen in een heftige discussie over de waarheid van Corona. Háár waarheid over Corona, althans. Al mijn argumenten ten spijt, ze was onvermurwbaar, wilde nergens naar luisteren, had op alles wat ik zei een weerwoord.
In de korte tijd dat ik binnen was, het zal niet langer dan een kwartier zijn geweest, was de sluimerende hoofdpijn waarmee ik was binnengekomen (een tekort aan koffie, nam ik aan), veranderd in een aaneengeregen gebonk dat mijn oren deed suizen. Ik had hier geen zin in, noch de energie voor. Met ferme pas, vast van plan een einde aan het bezoek te maken, liep ik naar de gootsteen en gooide alsnog het kopje leeg.
‘Ik vind het toch niet zo lekker, met havermelk,’ zei ik, als antwoord op het schuldgevoel dat me vrijwel direct had bekropen.
Zij bleef ondertussen doorratelen over 5G en de WHO die nu de macht had overgenomen en verplichte vaccinaties en Bill Gates. Ik trok het niet meer. ‘HOU OP! Hou gewoon op! Waarom wil je me zo graag jouw gitzwarte beeld van de wereld opdringen? Waarom wil je zo graag dat ik net als jij geloof in de slechtheid van de mens? Waarom gun je me niet gewoon mijn schijnbare onwetendheid?’ viel ik uit. Ik voelde hoe de rode vlekken zich over mijn gezicht en hals verspreidden, mijn wangen gloeiden.
Want dat was eigenlijk de hamvraag. Niet zozeer waarom zij persé wilde geloven in al haar theorieën. Dat is ieders goed recht, zoveel mensen zoveel meningen. De vraag was waarom ze een allesomvattende drang had om mij (en met mij vele anderen) van die zienswijze te overtuigen. Als ik in haar ogen ‘onwetend’ was, en in die onwetendheid gelukkig, waarom wilde ze mijn hoofd dat vullen met zorgen? Als ik binnen de beperkende omstandigheden een manier had gevonden om vriendschappen nog meer te koesteren, relaties nog beter te onderhouden, sociale contacten misschien zelfs te intensiveren, al was het maar digitaal, en me daarin tevreden en happy zag, waarom wilde ze me dat ontnemen, door haar wereldbeeld op te dringen? En bovenal, als ik een overtuigend vertrouwen had in de goedheid van de mens, een vertrouwen dat dit maar tijdelijk is, dat we hier als mensheid alleen maar van zullen leren en groeien, waarom wilde ze dat vermorzelen en vervangen door wantrouwen waar ik ’s nachts wakker van zou liggen? Waar was dat goed voor?
Ze had er niet echt een antwoord op. Misschien was ik toch in staat geweest om in elk geval díe boodschap over te brengen. Maar ik moest er weg, ik was leeg. Ze kwam dichterbij toen ze de tranen over mijn wangen zag rollen. Wilde me omhelzen, zag ik. Ondanks mijn anderhalve meter policy nam ik het aan, want ik vermoedde dat zij er ook behoefte aan had.
‘Sorry,’ zei ze nog, ‘ik hoop dat jij gelijk krijgt.’
‘Ik ook.’ zei ik en liep toen de deur uit.
Ik had nog een hele dag in het vooruitzicht, maar had geen energie meer over. Onderweg naar huis bekritiseerde ik mezelf om mijn actie om haar een bezoek te brengen. Wat een slecht idee was dat. Ik had immers al vooraf kunnen weten waar het heen zou gaan, ze zou nooit in staat zijn over koetjes en kalfjes te praten zolang dit onderwerp haar zo hoog zat. Hoe moesten we ooit nog normaal met elkaar omgaan, als het weer kon?
Terwijl ik wachtte tot de koffiemolen zijn werk had gedaan, bedacht ik me dat het ergens toch ook wel voelde alsof er een last van mijn schouders was gevallen. Dat ik eindelijk in staat was geweest een weerwoord te geven had tot een niet al te prettige discussie geleid, maar het was nu in elk geval uit mijn systeem. Eindelijk, na weken opgekropte frustratie was ik het kwijt. Want hoewel ik in de tussentijd vaak zat mijn ongenoegen had geuit bij gelijkgestemden, voelde het, achteraf gezien, toch niet zo bevrijdend als tegen de hoofdpersoon zelf zeggen waar het op staat.
Ik moest terug denken aan een reis die ik eerder had gemaakt. Er was toen een moment geweest waarop ik me afvroeg wanneer je, als onderdeel van een groep, stopt met geven en begint met nemen. Want de frustratie die ik al weken bij me droeg had weliswaar te maken met de huidige situatie, maar als ik eerlijk was, cijferde ik mezelf of liever gezegd mijn mening of mijn wensen al te vaak weg ten gunste van de ander. Ten gunste van de sfeer. Ten gunste van de groep. Dat deed ik, nu ik er zo over nadacht, vaker dan goed voor me was. Als de ander blij was, de sfeer goed was, de groep geen onenigheid had, dan was alles goed.
Maar alles is niet goed als ik steeds woorden, gevoelens, wensen, verlangens, meningen en emoties wegstop, ondergeschikt maak aan die van een ander. Kun je werkelijk jezelf zijn als je bij elke discrepantie altijd toegeeft? Geniet je dan net zoveel als de ander van het moment? Groei je dan net zoveel als de ander groeit? Leef je dan net zo intens als degene aan wie je toegeeft? Ik dacht altijd van wel, dat ik juist blij werd van conflictmijdend gedrag. Want spanning en conflicten – hoe klein en onbeduidend ook, zelfs als ik er zelf niet actief in betrokken ben – veroorzaken negatieve energie die zwaar op me leunt.
Na vandaag denk ik er anders over. Ook op mijn woorden letten, op mijn tenen lopen, met iedereen rekening houden vergt veel negatieve energie. En het eruit gooien is niet leuk, maar lucht wel op. Misschien is het dus tijd dat ik voortaan mezelf op één zet. Dat betekent niet dat ik nooit meer, in het belang van de ander, de groep of de sfeer, mag toegeven. Het betekent wel dat ik er op zijn minst elke keer weer een weloverwogen beslissing van maak. Waarbij de gedachte “straks voelt de ander zich rot” of “straks wordt de ander boos” geen show-stopper meer mag zijn.
Wauw Veer, mooi geschreven.
LikeLike
Leuk om te lezen.
LikeLike
Hah, heel herkenbaar! Zelfde moeder? 😂
LikeLike